Inhoud
5 oktober 2009,
Jubileum editie 100!
- Bladzijde 1
Op de voorpagina vind je Het Onderschrift en de verjaardagskalender
- Bladzijde 2
Op de tweede pagina vind je alles over de (Gilde)Competitie
- Bladzijde 3
Op de derde pagina vind je alles over het Raadsel van de Week
- Bladzijde 4
Op de vierde pagina vind je Legendes en Sagen, de Kookhoek en de coins Bonus Actie.
- Bladzijde 5
Op de vijfde pagina vind je de producten rubriek van Niecke.
- Bladzijde 6
Op de zesde pagina vind je: Het interview met onze vliegende reporter Malinwa25
- Bladzijde 7
Op de zevende pagina vind je: Ome kilo's Beursbabbels
- Bladzijde 8
Op de achtste pagina vind je: Het verhaal achter Kapi-Regnum en de Troubadour
- Bladzijde 9
Op de negende pagina vind je: Een verhaal over de middeleeuwen
- Bladzijde 10
Op de tiende pagina vind je: De Redactie
| |
De productenrubriek van onze eigen mevrouw Niecke!
Dag beste lezers,
Ook in deze feest-editie van de krant vind je een nieuwe productenrubriek .
Deze week bespreken we de een gloednieuw product : de kaarsen.
Kapi-Regnum
Om kaarsen te maken op regnum heb je 0,2 Bijenwas, 0.1 Werktuig en 0.1 Vlas nodig.
De productie van deze kaarsen gebeurd in de boerderij.
Een kaars is een lichtbron.
Het is meestal een cilindrische staaf van een bij kamertemperatuur vaste, vetachtige stof als bijenwas of stearine.
Door het midden steekt een katoenen koord "de pit".
Als men deze pit aansteekt smelt het vet bij de pit en wordt het door de capillaire werking in het koord gezogen.
In de hogere delen van de pit wordt dit vet door verdamping en ontleding gasvormig en verbrandt onder het uitstralen van warmte en licht.
Kaarsen zijn met olielampen na het houtvuur de oudste hulpmiddelen van de mens voor de verlichting.
Met een kaarsendover wordt de vlam van een kaars gedoofd.
Vooral rond kerstmis worden veel kaarsen gebrand.
Geschiedenis
De Etruriërs, een ontwikkeld volk in Midden-Italië, gebruikten als verlichting een touw gedrenkt in pek, olie of vet.
Er zijn aanwijzingen dat al veel eerder kaarsen voor verlichting werden gebruikt.
In de graftombe van Toetanchamon zijn kandelaars en toortshouders aangetroffen.
In de Romeinse tijd verschijnt de kaars definitief ten tonele.
Vet of was diende als brandstof.
Middeleeuwen
Een belangrijke tijd voor de kaars was de middeleeuwen.
De kaars was toen de voornaamste bron van kunstverlichting.
Kaarsenmakers waren verenigd in het Kaarsenmakersgilde.
De gewone kaars werd gemaakt van vet (talg), de kerkkaars van bijenwas.
De vetkaarsen brandden lang niet zo mooi als de waskaarsen.
Een vetkaars was zacht, walmde, gaf roet, droop altijd wat en gaf geen aangename geur .
De pit was gemaakt van getwijnde katoendraden, waarvan het verkoolde uiteinde van tijd tot tijd afgeknipt moest worden(kaarsensnuiten).
De kaarsen brandden regelmatig genoeg om als een klok gebruikt te worden.
Er waren 12-uurskaarsen en 24-uurskaarsen verkrijgbaar met horizontale ringen die de uren aangaven.
Technologische vernieuwing
Eind 18e eeuw komt de visserij op de potvis met een alternatief voor vet en was.
Kaarsen konden worden bereid uit een vettige stof uit de kop van de potvis, spermaceti of walschot genoemd, die voornamelijk bestaat uit cetylpalmitaat.
Deze werd bereid door uitgekookt walvisvet bij koud weer uit te laten kristalliseren.
Hiervan produceerde men de smeerkaars.
De kaarsenmakerij was het onderdeel van de chemische industrie dat in de negentiende eeuw in schaal het meest veranderde, aan het begin van die eeuw werden de kaarsen in Nederland vooral gemaakt door kleinschalige ambachtslui in eenmansbedrijfjes, terwijl er enkele decennia later een drietal zeer grote kaarsenfabrieken waren in Amsterdam, Schiedam en Gouda, met een afzet van miljoenen kaarsen.
Stearinekaarsen
De kaarsenfabricage maakt in de 19e eeuw een grote ontwikkeling door, die begon met de ontdekking van stearine.
Stearine, een mengsel van stearinezuur en palmitinezuur werd in 1823 ontdekt door de Fransman Eugène Chevreul.
Hij onderzocht allerlei vetten en toonde aan dat deze verbindingen zijn van een vloeistof en van een mengsel van min of meer vaste stoffen .
Van de vetzuren scheidde hij door persen een vaste harde fractie af, stearine genaamd.
Stearine is een kunstwas, een vast vet ontstaan door het uitpersen van verzeepte dierlijke vetten.
Stearine had veel gunstiger brandeigenschappen dan het vet dat tot dan toe gebruikt werd voor de kaarsbereiding.
De stearinekaars brandde met een heldere vlam, zonder walm; ze droop niet en werd niet slap als ze warm werd.
Dit had tot gevolg dat de stearinekaars op den duur de oudere smeerkaars geheel verving.
Stearine was ook geschikt om machinaal in vormen gegoten te worden.
Dit leidde tot mechanisatie en concentratie in de industrie.
Enkele jaren later verving Cambacères de oude getwijnde pit door een gevlochten katoenen pit.
Dat was het einde van het kaarsensnuiten.
Omdat de pit gebogen brandde, door de manier van vlechten van de katoengarens, werd deze automatisch op lengte gehouden, een zelf-snuitende kaars.
Enige jaren later werd door raffinage van aardolie een witte stof, paraffine, afgescheiden.
Deze ging naast stearine een plaats in de kaarsenindustrie innemen.
Paraffine blijkt namelijk een hogere lichtintensiteit te hebben dan stearine, maar paraffine wordt eerder zacht.
Na 1850 verdwenen meer traditionele vormen van kaarsenmakerij ten gunste van stearine, maar ook als gevolg van de opkomst van gas en lampen.
Door de uitvinding van de elektrische lamp levert de kaars in onze tijd vooral het romantische licht.
Vroegere productiemethode's
Dompelen
De oudste methode om kaarsen te maken is het dompelen, ook wel tonken genoemd.
De pit wordt door gesmolten was of vet getrokken.
Na enige tijd uitharden volgt een tweede onderdompeling in de was of vet, waarna opnieuw uitgehard wordt.
Het proces wordt net zo lang herhaald tot de kaars de vereiste dikte heeft gekregen.
De dompelmethode gaat terug naar de Romeinse tijd en was de belangrijkste methode om kaarsen te maken in de Middeleeuwen en lang erna.
Deze methode werd wel verbeterd.
In een frame werden een aantal pitten evenwijdig aan elkaar bevestigd en tegelijkertijd in het vloeibare vet (of de was) gedompeld.
Door het dompelen kunnen de kaarsen wat onregelmatig uitlopen, daarom worden de ondereinden van de kaarsen afgeknepen of afgesmolten.
Vroege gietmethoden
In de vijftiende eeuw wordt voor het eerst in Parijs een gietvorm geïntroduceerd.
Eerst houten vormen, later werden vormen van tin of ijzer gebruikt.
Ze werden op een rijtje geplaatst, net als een rij orgelpijpen.
Moderne productiemethode's
Het gieten
Bij het gieten zijn twee typen machines in gebruik, de opdruk- en de optrekmachine.
Een opdrukmachine bestaat uit een grote platte bak met daarin de gietvormen.
Om de vormen stroomt eerst warm, daarna koud water.
De onderkant van de gietvormen is afgesloten door een zuiger , die op en neer kan worden bewogen.
Door de zuiger, die hol is, loopt de pit
In de opdrukmachine bevinden zich 300 - 600 vormen en er kan tot 4 maal per uur gegoten worden.
De kaarsen verkregen met een opdrukmachine zijn stomp.
Gotische kaarsen worden verkregen met de optrekmachine.
De kaarsen worden op dezelfde manier gegoten, alleen zijn de gietvormen nu aan de onderkant gesloten, uitgezonderd het gaatje, waar de pit doorheen loopt. Na het gieten worden de kaarsen aan de pitten omhooggetrokken.
De gietvormen kunnen nu een zodanige vorm hebben, dat de gegoten kaarsen taps toelopende punten verkrijgen (gotische kaarsen).
Pijpmethode
Uit poedervormige of korrelvormige grondstof kunnen kaarsen worden geperst.
Voor het persen van gegranuleerd "kaarsvet" gebruikt men een extrusiepers .
Het kaarsvet wordt door een sluitstuk geperst en zo ontstaat een "eindeloze" kaars.
De kaarsen kunnen op iedere gewenste lengte afgesneden worden.
De pit wordt tegelijkertijd mee in de kaars geperst of later in de kaars aangebracht.
Handmatige Trekmethode
Op de trekbank worden ook "ellenlange" kaarsen gemaakt.
De trekbank bestaat uit twee trommels, die om een as kunnen draaien.
Tussen de trommels bevindt zich een bak met vloeibaar kaarsvet.
De kaarsenpit wordt van de ene trommel via het kaarsvet op de andere trommel gewonden.
Vervolgens wordt het proces in omgekeerde richting herhaald en het laagje kaarsvet om de pit neemt steeds toe.
Als de gewenste dikte is bereikt worden de kaarsen in een bepaalde lengte gesneden en met een freesmachine van een kop en een voet voorzien.
Dompelmethode
De vroegere dompelmethode (tonken) wordt nog steeds in de kaarsenfabriek toegepast, evenals het pure handwerk.
Een handwerkkaars wordt gemaakt van een mengsel van bijenwas en paraffine, omdat die stoffen kneedbaar zijn.
Handmatig
Eerst wordt de "was" voorverwarmd.
De kaarsenpit wordt horizontaal, enkele centimeters boven het tafelblad, gespannen.
Wat voorverwarmde was wordt met de hand gekneed en om de pit gerold.
Met de hand en later met een plankje wordt de kaars in de gewenste vorm gerold.
De pitten worden los geknipt en de kaars in water gedompeld om hard te worden.
Met vriendelijke groeten,
Niecke
|
|