Editie 100 | Bladzijde 9 6. okt 2009 AD
<<< vorige volgende >>>


Inhoud


5 oktober 2009,
Jubileum editie 100!


- Bladzijde 1
Op de voorpagina vind je Het Onderschrift en de verjaardagskalender

- Bladzijde 2
Op de tweede pagina vind je alles over de (Gilde)Competitie

- Bladzijde 3
Op de derde pagina vind je alles over het Raadsel van de Week

- Bladzijde 4
Op de vierde pagina vind je Legendes en Sagen, de Kookhoek en de coins Bonus Actie.

- Bladzijde 5
Op de vijfde pagina vind je de producten rubriek van Niecke.

- Bladzijde 6
Op de zesde pagina vind je: Het interview met onze vliegende reporter Malinwa25

- Bladzijde 7
Op de zevende pagina vind je: Ome kilo's Beursbabbels

- Bladzijde 8
Op de achtste pagina vind je: Het verhaal achter Kapi-Regnum en de Troubadour

- Bladzijde 9
Op de negende pagina vind je: Een verhaal over de middeleeuwen

- Bladzijde 10
Op de tiende pagina vind je: De Redactie


Welkom in deze speciale editie van de krant. Om de sleur van de gewone kranten te breken krijgen jullie deze keer een betere kijk op de middeleeuwen. Ridders, kastelen, wapens, muziek, enz... allerlei dingen komen deze keer aan bod.

Kastelen.

Het ontstaan van de kastelen.
De eerste kastelen werden gebouwd tussen 800 en 1000 na Christus. In die tijd maakten de Noormannen de kusten van Europa onveilig maakten met hun plunderingen. De mensen begonnen wallen of muren om hun huis heen te bouwen. Zo ontstonden de eerste kastelen, de eerste echte kastelen waren van hout. Ze bestonden uit een houten toren met daaromheen een aarden wal en een gracht. Op die wal stond meestal een houten omheining van palen met scherpe punten. De toren in het midden stond noemde men een donjon. Rond 900-1000 ontstonden de eerste stenen kastelen. Die waren wel een stuk beter dan de houten kastelen, omdat ze niet konden wegrotten. Daarnaast kon een kasteel van steen niet zo brandbaar en veel sterker. De eerste kastelen van steen waren rond, maar vanaf 1400 werden steeds meer vierkanten kastelen gebouwd. Dit kwam omdat ze beter te verdedigen waren, je had een beter overzicht over de omgeving en ze waren prettiger om in te wonen.

Een kasteel bouwen.
Een kasteel kon je niet zomaar bestellen en kopen. Ieder kasteel zag er wel anders uit. De heer was degene die besliste hoe het kasteel eruit zou zien. Om een kasteel te laten bouwen was het heel belangrijk om een geschikte plaats te vinden. De omgeving moest veel natuurlijke hindernissen hebben bij voorkeur een steile heuvel of een brede rivier. Daarnaast was het ook heel belangrijk dat er zoet water en voedsel in de buurt waren. Je had slootgravers, steenhouwers, metselaars, enz... nodig om het mooi en leefbaar te maken. De bouwtijd was twee tot vier jaar, bij hele grote kastelen kon het uitlopen tot twintig jaar .

Een kasteel als verdediging.
De meeste steden werden in de middeleeuwen door kastelen beschermd, bij uitzondering werd het kasteel gebouwd als de stad reeds bestond. Indien er gevaar dreigde werd het poortgebouw van het kasteel dag en nacht bewaakt. De soldaten hadden dan het recht om alle karren en/of manden te doorzoeken en vreemde mensen te ondervragen. Verkopers op weg naar de markt moesten heel vaak iets van hun waar afstaan om toch binnen te komen. Ongewenste bezoekers werden vaak gedood. Veel kastelen werden op een heuvel of een ander hoog punt gebouwd, zo had men een goed uitzicht op de omgeving. Hierdoor kon men zelfs de voortekenen van een bestorming al waarnemen. Een kasteel beschikte ook over enige verdedigingswerken:
-->Een ophaalbrug kon omhoog gehaald worden waardoor niemand meer over de gracht heen het kasteel binnen kon komen. Het valhek bij de ingang van het kasteel kon worden neergelaten via gleuven in de muur. Dit valhek werd neergelaten met touwen en een lier.
-->Als extra verdediging had je de barbacane, dit was een ommuurd terrein vóór het binnenste poortgebouw.
-->Langs de bovenrand van de muur had je had je kantelen deze kantelen waren stukken muur waarachter men zich kon verschuilen voor de vijand. Daar tussen waren openingen gelaten waardoor je de vijand onder vuur kon nemen. Deze openingen konden worden afgesloten met een houten luik.
-->Boven in de torens had je hordijzen. Deze hordijzen werden aan de bovenrand van de muur langs de kantelen bevestigd. Door gaten in de bodem kon men op de vijanden die zich beneden bevonden schieten. Meestal gebruikte men vuurpijlen, daarna dekte men de houten verdedigingswerken af met vochtige dierenhuiden.
-->Tenslotte had je dan ook nog de machicoulis. De machicoulis ook wel mezekooien genoemd waren de stenen variant van de hordijzen. Ze staken een stuk uit zodat de vijand tot vlak aan de voet van het kasteel beschoten kon worden.

Het Dagelijkse leven.

Het leven op en om een kasteel.
De meeste kastelen die gebouwd werden waren bedoeld om in te wonen. Koningen en hoge adel waren degene die vaak in de kastelen woonden. Ze hadden vaak wel meer dan één kasteel, door het jaar heen reisden ze dan heen en weer tussen hun kastelen. De gewone ridders woonden vaak in kleinere versterkte landhuizen, die wel een grote zaal en soms ook een kapel hadden. Ridders leefden samen met hun familie, pages en schildknapen, soldaten, bedienden, koks en stalknechten. In het kasteel zorgde de kasteelvrouwe dat alles goed geregeld werd. Zij lette op de bedienden en ontving bezoek van andere adellijke dames. Als de kasteelheer er niet was zorgde zij ervoor dat de voorraden met eten aangevuld werden en bezocht zij zelf ook de boerderijen. In die tijd werden vrouwen niet echt serieus genomen. Jammer voor de kasteelvrouwe, want zij mocht geen land bezitten of een testament hebben. De kinderen mochten vrij in het kasteel rondlopen en spelen. Ze liepen de stalknechten in de weg of werden verjaagd uit de keuken als ze weer eens van het eten hadden zitten snoepen. In de zomer konden ze lekker buiten spelen en in de winter zaten ze veel binnen bij het vuur waar hun moeder borduurde en verhalen vertelde. Naast het spelen moesten de kinderen ook wel mee helpen in het huishouden en kregen les. Vanaf hun zes jaar werden de kinderen naar een ander kasteel gestuurd. Daar leerden de jongens vechten en werden opgeleid tot pages. Meisjes daarin tegen leerden nette manieren bij en hoe zij het huishouden moesten regelen. Op veertien jarige leeftijd werd men uitgehuwelijkt. Dit is naar onze moderne normen heel jong, maar bedenken dat de mensen niet veel ouder werden dan veertig jaar. Vroeg in de middeleeuwen waren de kastelen en huizen vaak koud en vochtig. Dit kwam omdat men toen nog geen glazen in de ramen had. Glas bestond toen al wel maar het was in die tijd duur in plaats van glazen ramen hadden ze tralies en luiken. Gelukkig hadden de meeste kamers een eigen open haard waardoor je er toch prettig kon wonen. In de torens van het kasteel bevonden zich meestal de kamers. Het bovenste deel van de toren was het vertrek van de persoonlijke bedienden van de kasteelvrouwe. Al het linnengoed werd daar ook in opgeborgen. De kamer daaronder was de leef -en slaapkamer van de hofdame. Daaronder kwam de privé-woonkamer van de kasteel heer waar hij kon eten en uitrusten. In de kelder werden wapens en kostbaarheden bewaard. Kastelen werden vaak bezocht door rondreizende artiesten. Zij zorgden voor vermaak. De kasteelheer en kasteelvrouwe maakten zelf ook graag muziek, zongen en maakten gedichten. Verder vermaakten zij zich door te schaken, te borduren (vrouw) en te luisteren naar ridderverhalen.

Eten en drinken.
In het kasteel was er door het jaar heen maar een kleine voorraad voedsel aanwezig. Een kasteelheer of koning verbleef meestal niet een heel jaar op één kasteel. Zodra deze op weg waren naar hun kasteel werden de voorraden bijgevuld. Om hun voedsel langer te bewaren werd het vlees gezouten en/of gerookt, de groente werd gedroogd of ingelegd. Soms werd het fruit en het vlees ook wel eens samen in een ton gedaan. Het vruchtensap drong dan in het vlees waardoor het langer houdbaar bleef. Koeien , schapen en geiten gaven hen melk, daar werd dan room, boter en kaas van gemaakt. Om brood te kunnen bakken moesten wel eerst tarwe, rogge en gerst tot meel vermalen worden. Dit werd gedaan in de wind of watermolen. Het was ook erg belangrijk dat men iedere dag fris water had om zich te wassen en te drinken. Deze waterput had men met de hand gegraven binnen de muren van het kasteel. Kleinere kastelen moesten meestal het voedsel van ver laten komen, maar de grotere kastelen haalden hun voedsel van het omringende boerenland.

Hygiëne en gezondheid.
In de middeleeuwen nam men het niet zo nauw met de hygiëne. De w.c. was een soort gat waar je op moest gaan zitten, dit gat kwam uit op de gracht of een beerput (ook aalput genoemd). Als wc-papier gebruikte men repen linnen en de vloer werd bestrooid met lekker geurende kruiden. Een heet bad was alleen voor behouden aan de rijkste. warm water lag niet binnen handbereik. Linnen werd gebruikt om de binnenkant van het bad mee te bekleden, badolie om het water een lekker geurtje te geven .

De pest.
De ratten aten van het eten en verspreiden allerlei ziekten. De vlooien in hun vacht verspreidden onder andere de pest. Deze ziekte werd ook wel de zwarte dood genoemd, deze heerste heel erg tussen 1347 en 1351. Het begon zo in de herfst van 1347 op Sicilië, bereikte in januari 1348 Marseille en verspreidde zich vandaar over Europa uit. De ziekte was gemakkelijk te herkennen: hoge koorts, onrust, verwardheid en bulten zo groot als een appel of een ei in hals, oksel of lies, het spugen van bloed. Op sommige plaatsen waren ook paars-zwarte verkleuringen te zien. Niemand wist waar de ziekte vandaan kwam of wat er tegen te doen was. In Europa en Azië stierven door deze ziekten 25 miljoen mensen.

Mode.
In de middeleeuwen vond de adel kleding heel belangrijk. De kledij van de rijken mooi om zo te pronken met hun rijkdom. De kleuren van de kleren die men droeg hadden meestal ook een bepaalde betekenis. Blauw betekende dat men verliefd was, geel stond voor boosheid en grijs stond voor verdriet. Vrouwen droegen sierlijke jurken en stopten hun haar weg onder hoofddeksels. Een van die hoofddeksels was de punthoed, hoe langer de punt van de hoed was, hoe rijker ze waren. De binnenkant had een ijzeren kooi als steun. De mannen droegen meestal maillots met daarover een groot kleed met mouwen. De schoenen die men toen droeg, als man, waren vrij puntig en gemaakt van stof of leer. Soms werden onder die schoenen wel eens houten zolen gebonden,vooral als de straten buiten nat en modderig waren. Kledingwinkels waar je kant en klaar je kleren kon kopen zoals wij dat nu hebben waren er niet. Kledij voor de rijken werd door een kleermaker op maat gemaakt. Het gewone volk had geen geld om zich zo netjes te kleden,zij droegen eenvoudige kleren zoals een tunieken, hemden, wollen leggings, mantels, strooien hoeden en kappen, deze werden door de meisjes in het gezin vervaardigd.

Ridders.

Ridders en soldaten.
De eerste ridders waren gewoon soldaten te paard. Pas vanaf de 12de eeuw moesten deze soldaten zich aan strenge voorschriften en regels houden. De afspraken die ze hierover hadden noemde ze ook wel de erecode. Er waren zo speciale regels voor bij de jacht, aan tafel en tijdens een gevecht. Om een ridder te worden moest je een man zijn en uit een adellijke familie komen. Een ridder genoot een goede opleiding maar moest zwaar investeren in zijn spullen. Jongens vanaf zes jaar werd naar een ander kasteel gestuurd waar je als een soort hulpje tafels moesten leren bedienen en les kregen in goede manieren. Op de binnenplaats van een kasteel leerde een soldaat de jongens vechten met stukken hout of botte wapens. Daarnaast deden ze ook aan worstelen en zwemmen om in vorm te blijven. Het eerste paard van een jongen was een houten paard dat op wieltjes vooruit getrokken werd door anderen, met een bezem die als lans diende kon men oefenen in het aanvallen te paard. Als je veertien jaar oud was, werd je een schildknaap, dit hield in dat je een ridder moest helpen met de voorbereiding op het gevecht en aan zijn zijde mee moest vechten. Naar vier jaar schildknaap te zijn geweest werd je ridder. Dit gebeurde op een hele speciale manier. Vooraf werd er een nachtwake gehouden. De volgende dag werd je met een zwaard tot ridder geslagen. Dit noemde men ook wel een ridderslag. Als nieuwe ridder kon je een zwaard en gouden sporen dragen. Zo kon iedereen zien dat je een ridder was. De eerste ridders vochten in maliënkolders. Dit was een soort pak dat van kleine ringetjes gemaakt was. Het materiaal was buigzaam en bedekte alles heel goed, het pak bood echter niet genoeg bescherming, want een pijl of ander wapen kon er zo doorheen gaan. Vanaf het eind van de 13de eeuw gingen de ridders zich bedekken met ijzeren platen. In de volgende honderd jaar werden er steeds meer platen toegevoegd. Wilde je als ridder niet zo snel gewond raken in een veldtocht dan was het van groot belang dat je een goed harnas had. Een goed harnas was vaak heel duur om te kopen. In heel Europa maakte men wapenuitrustingen, maar de beste kwamen uit Italiaanse steden zoals Milaan of Brescia, of uit Zuid-Duitse steden zoals Augsburg of Neurenberg. Daar was het makkelijk om aan ijzererts en houtskool te komen. De harnassen werden gemaakt door stukken ijzer tot platen te smeden en in model te knippen. Daarna werden ze op aambeelden in de goede vorm geslagen, vervolgens werden ze gehard in het vuur om tenslotte gepolijst te worden met stro en linnen. Niet alle wapens konden natuurlijk tegelijkertijd gebruikt worden in het gevecht. Ieder wapen had zijn eigen functie, de mannen vooraan in de groep gebruikten meestal pijl en boog. Zo nu en dan schoot men ook eens vuurpijlen naar de vijand , meestal als teken dat de strijd zal beginnen. Vervolgens had je de ridders met hun lans die ze konden gebruiken om de vijand van zijn paard af te stoten. Daarnaast had je ook ridders die vochten met zwaarden, knotsen, speren en bijlen. Deze wapens werden gebruikt door het voetvolk om te vechten.

Toernooien.
Tussen de veldslagen door werden schijngevechten gehouden. Dit deden ze om te oefenen en aan elkaar te laten zien wat ze konden. In het begin werden er ruwe massagevechten gehouden, die noemde ze mêlee, al heel snel werden er regels opgesteld. Het terrein waar de toernooien gehouden waren werden versierd met vaandels en wapenschilden, daarnaast werden er ook tribunes gebouwd. De wapenrusting van de ridders waren rijk versierd. Op een toernooi kon een jonge ridders bekend worden, waardoor hij misschien wel een huwelijk kon sluiten met een rijke adellijke jonkvrouw. Ridders trokken op deze manier van land naar land om bekend te worden en rijk te worden. Het populairste man tot man gevecht was het steek spel, hier probeerde men met een lans elkaar uit het zadel te stoten. De winnaar kreeg een wapenrusting of goud. Een toernooi was dan wel een vriendschappelijk gevecht, toch konden daar wel eens doden bij vallen.

Veldslagen.
Veldslagen waren gevechten die gehouden werden tijdens oorlogen. De ridders reden vooruit om te verkennen waar de vijand ergens verbleef. De soldaten verspreidden zich over het land of gebied van de vijand. Daar werden boeren vermoord en alles verbrandt wat de vijand nog zou kunnen gebruiken bv: huizen, stallen, oogst enz ... Achter het leger aan kwamen de voorraadwagens, bedienden en zieken of gewonden. De leiders probeerden de vijand altijd te verrassen of soms de strijd te vermijden door vrede met de vijand te sluiten. De beslissingen die deze leiders maakten hingen voor een groot deel af van het weer, het landschap, of ze genoeg te eten hadden en of ze niet verraden werden door een spion of overloper. Tijdens de strijd tegen de vijand vielen als eerste de ridders aan gevolgd door de rest van het leger. Dit konden soldaten te paard of te voet zijn. Een veldslag kon tot drie dagen duren,dit steeds met korte stevige aanvallen en terugtrekkingen, maar vaak waren de legers al langer bij elkaar in de buurt. Bij grote veldslagen konden duizenden mannen omkomen, de meeste ernstig gewonden werden uit hun lijden verlost door ze alsnog te doden. de lichtgewonden wisten meestal weg te komen en werden verzorgd door vrienden, monniken of nonnen.

Het Heilige land.
Wanneer je meedeed aan een pelgrimstocht of een kruistocht mocht je wel heel blij zijn als je levend aankwam in Jeruzalem. Tijdens deze tocht was er groot gevaar dat er Islamitische Turken kwamen en je door een gevecht met hen om het leven kwam. De Islamitische Turken wilden namelijk niet dat de mensen naar Jeruzalem kwamen om daar te bidden, de ridders wilden Jeruzalem bevrijden maar de Islamitische Turken wilden Jeruzalem voor zichzelf houden. De paus Urbanus die toen leefde en het 'hoofd' van de Katholieke Kerk was, vond het maar niks dat de Islamitische Turken Jeruzalem wilden hebben, daarom vroeg hij aan een priester uit Frankrijk of hij naar de Christenen wilden gaan. Hij moest naar die mensen toe gaan en hem opdragen oorlog te voeren tegen de Islamitische Turken. Dat was het begin van de kruistochten.

De "Kruis"tochten.
Kruistochten zijn militaire tochten die veel voor kwamen in de Middeleeuwen. Kruistochten zijn vernoemd naar het 'kruis'. Veel soldaten hadden een rood kruis op hun rechterschouder staan. Dit droegen zij als teken dat zij wilden vechten voor het Christendom. De ridders die mee deden aan een kruistocht kwamen uit Europa en gingen naar Palestina. Het doel van die kruistocht was om Jeruzalem te bevrijden. Jeruzalem lag toen in de handen van de Islamitische Turken. De eerste kruistocht begon in 1096 en deze kruistocht eindigde in 1099. Deze kruistocht duurde dus maar liefst drie jaar! Jeruzalem was een belangrijke stad voor mensen uit Europa. Dat komt omdat Jezus na zijn dood in Jeruzalem aan het kruis was begraven, deze plaats was heilig land en wilden ze dan ook beschermen. Velen trokken op pelgrimstocht van 2 jaar om bij de begraafplaats van Jezus te bidden.

De eerste kruistocht.
De eerste kruistocht begon in 1096. Iedereen die het maar wilde mocht meedoen. Zo deed niet alleen het gewone volk mee maar er liepen ook priesters, vorsten en bisschoppen mee. Ook moeders en kinderen liepen mee in deze tocht. Er waren twee goede redenen om mee te lopen met deze kruistochten. Ten eerste deed je mee om Jeruzalem te bevrijden. De tweede rede was omdat als je meedeed alle schulden die je had vergeten werden. Dat betekende als je ooit iets strafbaars had gedaan of je had schulden, dan werden deze vergeten. Aan deze tocht deden wel meer dan 80.000 mensen mee! Velen zijn al overleden tijdens de tocht of voor de eindbestemming, zij die de tocht overleefden werden gedood door de Turken.

De tweede kruistocht.
De hoop om Jeruzalem te bevrijden werd niet opgegeven. Daarom werd er nog een keer een kruistocht georganiseerd. Er deden ongeveer 60.000 mensen mee aan deze kruistocht. Deze 2é tocht verliep een stuk vlotter. Door het grote aantal ridders en sterke legers werd deze kruistocht wel een succes. De heilige stad Jeruzalem was weer vrij, de pelgrimstochten werden opnieuw mogelijk gemaakt.

Meer kruistochten.
Na de tweede kruistocht zijn er nog meer kruistochten gehouden. Die kruistochten werden allemaal gehouden om een land of een plaats te bevrijden. Tijdens deze kruistochten vielen vele duizenden doden, het waren vaak loodzware gevechten. Als je al levend aankwam bij de plek waar je wilde zijn moest je nog voor je leven vechten.

Animatie.

Muzikanten.
Muziek was in de middeleeuwen ook al heel belangrijk. Je kon muziek tegen komen als je op de markt liep, maar er werd ook muziek gespeeld op feesten en partijen. In de kastelen waren ook vaak muzikanten aanwezig, dichters en muzikanten trokken vaak van de ene grote zaal in het kasteel naar de andere zaal. Ze zongen daarbij liederen over liefde en ridderlijkheid, vaak gebruikten zij daar muziekinstrumenten bij. Hoe meer instrumenten ze kon bespelen, hoe beter, als de dichters en muzikanten slim waren, prezen ze de gulheid van hun gastheer. Een goede muzikant of dichter kon heel veel geld verdienen.

Instrumenten.
In het begin van de middeleeuwen waren er nog maar weinig instrumenten. Er werd veel gezongen en dan had je geen muziekinstrumenten nodig. Pas later in de middeleeuwen kwamen er muziekinstrumenten. Ondanks dat er nog niet veel instrumenten waren werden de instrumenten wel heel belangrijk voor de muziek. Een eerste muziekinstrument was de 'luit'. De luit heeft iets weg van de gitaar, ze is wat kleiner, ronder en boller. De luit heeft negen snaren. Dan had je ook de 'fluit'. De fluit was in die tijd een niet zo duur instrument. Vandaar dat de fluit door veel mensen werd bespeeld. Een ander muziekinstrument was de 'vedel'. De vedel lijkt nog meer op de gitaar. Bij de vedel gebruikte men ook een strijkstok. Een ander populair muziekinstrument was de 'harp'. Dit was één van de duurste muziekinstrumenten uit de middeleeuwen. Pas veel later in de middeleeuwen werd de harp wat goedkoper. De harp was een heel populair instrument omdat er een heel mooi geluid uit kwam. De harp was zeer geliefd bij ridders en kasteelheren.

De muziek.
In de tijd van de middeleeuwen luisterde men naar Gregoriaanse muziek. De gregoriaanse muziek ging over God, de heilige Maagd, de oorlog, feesten en vaak de hoofse liefde. De heer Gregorius heeft alle liederen opgeschreven. Vandaar de naam Gregoriaanse muziek. Hij heeft ook geprobeerd die gregoriaanse muziek zo bekend te maken dat iedereen er naar luisterde. Dat lukte niet er kwamen andere variaties van gregoriaanse muziek zoals de Gallicaanse muziek en de Keltische muziek. De gregoriaanse muziek bestond toen alleen uit stemmen, daar werd nog geen muziekinstrumenten gebruikt. Vanaf ongeveer het jaar 1000 komt het notenschrift op. Dan heb je nog de andere soorten middeleeuwse muziek bv: de muziek van de troubadours of de trouvères.

Rechtspraak.

Schout en schepenen.
Schout en schepenen waren de mannen die de middeleeuwse stad bestuurden. Deze hielden zich met de rechtspraak bezig. Zij vaardigden zogenaamde keuren uit (wetten waaraan de burgers in de stad zich moesten houden) Steden in het Vlaamse deel van België kennen nog steeds de schepen als bestuurder, in Nederland heet zo iemand een wethouder. Als een stad groeide in inwonertal, kwam er teveel werk voor de schout en schepenen, zij werden dan geholpen door een aantal burgers uit de stad. Deze burgers noemde men wel meesters, Burgemeesters. Schout en de schepenen bemoeide zich op den duur alleen met de rechtspraak. De burgemeesters bestuurden de stad.

Middeleeuwse straffen.
Schout en schepenen werden dus met de rechtspraak in de stad belast. Welke straffen zij konden opleggen aan burgers die een overtreding of een misdaad begingen? Iemand kon veroordeeld worden tot levering van een aantal stenen voor de bouw of reparatie van de stadsmuur. Hij droeg dan zijn steentje bij. In vroeger eeuwen gingen velen op reis om een bedevaart te maken. Dat hield in dat ze een heilige plaats bijvoorbeeld, het graf van Christus in Jeruzalem, gingen bezoeken. In de middeleeuwen kon de rechterlijke beslissing, het vonnis, inhouden dat men voor straf een bedevaart maakte naar Rome of Jeruzalem. Bij terugkeer moest zo iemand bewijzen dat hij zijn pelgrimstocht had volbracht. In veel steden mochten rijke mensen een strafbedevaart afkopen, ze betaalden een flink bedrag aan de stad en hoefden dan niet op reis. Iemand kon ook verbannen worden , dat betekende dat hij de stad moest verlaten en niet meer mocht terugkeren. Men kon veroordeeld worden tot de schandpaal, ook wel kaak genoemd. Dat betekende dat men in het openbaar, bijvoorbeeld voor het stadhuis, werd vastgemaakt aan een paal. Dat gebeurde meestal op een marktdag als het erg druk was op straat. Zo stond de gestrafte dan te kijk voor het publiek, iedereen wist dan waarom hij aan de kaak werd gesteld. Dan waren er de vele afschuwelijke vormen van lijfstraffen. Het haar van een vrouw kon worden afgeschoren, wat een grote schande betekende. Een veroordeelde kon worden gegeseld. Hij werd langdurig met een stok of zweep geslagen. Men geselde in de middeleeuwen ook verdachten om hen tot een bekentenis te dwingen. Wie een diefstal pleegde, liep het risico dat men zijn hand afhakte. Maar ook deze straf kon worden afgekocht. Als zwaarste straf kende men de doodstraf, door onthoofding of ophanging aan de galg. Heksen en ketters werden verbrand, heksen waren vrouwen die ervan beschuldigd werden dat de contact hadden met de duivel. Daardoor zouden ze beschikken over duivelse krachten, waarmee ze mens en dier konden betoveren of schade toebrengen. Op hen paste men vaak de zogenaamde waterproef toe. De ongelukkige vrouw werd met de linker duim aan het rechterbeen gebonden en zo in het water gegooid. Bleef ze drijven dan werd ze schuldig bevonden en ter dood veroordeeld. Men noemde dit een godsoordeel, God zou aanwijzen wie schuldig en wie onschuldig was. Ketters waren mannen of vrouwen van wie men beweerde dat ze niet geloofde of leefden naar de waarden van de katholieke kerk , maar van een ander geloof. Zij werden eerst gemarteld en dan ter dood gebracht.








<<< vorige Weekblad Archief volgende >>>