Editie 46 | Bladzijde 6 12. feb 2025 AD
<<< vorige  


Inhoud


Zondag 27 Juli

weer een nieuwe editie
lees rustig het nieuwe dagblad eens door!

- Bladzijde 1
Op de voorpagina vind je Het Onderschrift en de verjaardags kalender

- Bladzijde 2
Op de tweede pagina vind je alles over de Competitie

- Bladzijde 3
Op de derde pagina vind je alles over het Raadsel van de Week

- Bladzijde 4
Op de vijfde pagina kan je lezen over de stallingen, Bigmamma's Kookhoek en ook je eigen horoscoop

- Bladzijde 5
Op de zesde staat wederom De Troubadour,Het Interview en de rubriek De Stad

- Bladzijde 6
Op de zesde staat het sprookje, schaakprobleem en de moppenhoek


De zwaneridder van Nijmegen - Deel 1/2



Een middeleeuwse sage uit GelderlandIn het begin van de achtste eeuw

leefde er een graaf van Kleef, die Diederik heette. Hij regeerde niet alleen over het land van Kleef, waartoe destijds ook Nijmegen behoorde, maar ook over Loen in Westfalen, over Teisterbant, dat tussen Tiel en Vlaardingen lag. Hij stierf in het jaar 713 en liet alleen een dochter na om hem op te volgen.

Beatrix heette die dochter. Beatrix kreeg het meteen moeilijk genoeg, want het waren toen woelige tijden. Haar naburen waren er allen begerig naar om hun gebied te vergroten en zij ontzagen zich niet om veel onrecht te doen en gewelddadigheden te bedrijven. De enige, die haar had kunnen helpen en dit misschien ook wel had willen doen, was Pepijn van Herstal, hertog van Brabant, een machtig man aan het hof van de Frankische koning.

Echter, kort nadat ze haar vader had verloren, werd ook Pepijn door de dood weggeroepen. Zo stond Beatrix alleen. En de gretigaards naar haar land en haar bezittingen kwamen reeds spoedig opdagen.

Een reden om aan onschuldigen de oorlog te verklaren vinden zulke lieden gemakkelijk en gauw. In het tweede jaar na haar vaders dood werd Beatrix al van alle kanten door haar vijanden aangevallen.

Ze nam de wijk in de burcht, die ze te Nijmegen had. Hier wou ze zich tot het laatst toe verdedigen.

Haar vijanden sloten de burcht nauw in, geen mens kon er meer in of uit. Weldra deden ze aanval op aanval.

Doch Beatrix' strijders hielden braaf stand. Telkenmale moesten de aanvallers met bebloede koppen afdeinzen. Telkenmale echter kwamen ze ook weer terug. Ze wisten wel, dat de tegenstand in de burcht allengs minder zou worden. Het voedsel werd er schaars, het aantal krijgers nam af. Eens zou er een dag komen, dat de burcht moest vallen.

En er kwam een dag... nee, toen viel de burcht nog niet, want de belegeraars deden geen aanval, maar Beatrix besefte heel goed, dat die dag de laatste van haar vrijheid zou kunnen worden. Het voedsel werd al sinds enige weken bij mondjesmaat uitgedeeld, er restte nog slechts water tot drank en dit was drabbig en kwalijk riekend; haar weinige mannen waren de geduchte strijders van weleer niet meer, hun krachten waren geslonken, hoewel hun moed nog dezelfde was. Als de vijand een aanval ging ondernemen, dan zou hun tegenstand tevergeefs zijn.

Moeilijk beklom Beatrix die morgen de wenteltrap in haar hoogste toren. Voor het laatst wilde ze haar blikken over haar land laten gaan. Nog eenmaal wilde ze met eigen ogen uitzien, of de vijand soms iets bijzonders van plan was. Op de tinnen van de toren staande, zag ze uit. Haar blik ging over haar schone Nijmeegse land. Dat lag daar zo rustig en vertrouwd. Blauw stond de hemel erboven. Een bronskleurige lentegloed lag over het eikenwoud. Wat rookwolkjes stegen boven de bomen uit, recht omhoog.

Stookten krijgsknechten daar vuren? Verderop bewoog zich een legergroep naar het woud toe. Trok die af? Langs de rivier scheen men de posten opgeheven te hebben. Gaf men het beleg op? Met een weemoedig lachje schudde Beatrix het hoofd. Nee, nee, ze mocht geen hoop koesteren, die toch niet verwezenlijkt zou worden! Die mannen trokken nu misschien weg, straks keerden ze weer, of anderen namen hun plaats in. Uitkomst was er niet. Haar vijanden, fel op haar bezittingen belust, zouden heus niet wijken. Uitkomst was er niet voor haar. In haar dromen misschien wel, maar de werkelijkheid was anders. De werkelijkheid was net zo wreed als die mannen daar in dat kamp. En haar dromen?... De droom is van de nacht, de droom is bedrog. Bedrog was ook de droom, die zij deze nacht had: Er was een felle brand, de gehele burcht stond in gloed, de vlammen loeiden, zware rook dreef dreigend over land weg.

Toen kwam er in de hoogste nood een ridder; waar vandaan wist ze niet. Nog ziet ze zijn gelaat duidelijk voor zich. Hij dook midden tussen rook en vlammen op, vlammen, die meteen weken, die als door een wonder weken. De brand legde zich, door de macht van de ridder geblust, ze weet niet meer hoe.

Ze was gered. Er was uitkomst!... Maar de droom is van de nacht, de droom is bedrog, en de werkelijkheid is anders!

Over de kantelen heen keek ze nu naar het oosten. Van daar kwam de rivier. Als een zilveren band lag ze in het landschap. Het zilver glansde in de zon. Zo glansde eens haar leven. Maar haar vader stierf en de hebzuchtigen vielen haar lastig en alle levensglans raakte beslagen.

Alleen in haar droom werd het weer licht, de werkelijkheid was grauw. Beneden liepen haar mannen als schimmen rond, verzwakt door wonden en gebrek, op onvaste benen. Straks drong de vijand binnen en was alle glorie uit. Het was zo zwaar, zo jong reeds dit lot te moeten dragen.

Alleen... de rivier, ja, die glansde nog! En de zon lichtte aan een wolkenloze hemel. Straalde die ook voor haar? De rivier kwam uit verre, onbekende oorden, en stroomde aan, en stroomde voorbij en verder, ze droeg het licht van de zon met zich mee. Dat licht sprankelde. Ook voor haar, Beatrix!

Dat licht sprankelde in duizenden vonken. Het sloeg op de rivier grote plekken blank. Hel, hel! Het licht flitste!... Die ene plek... die leek wel als sneeuw zo wit... als in een droom zo licht en zo helder... Die plek gleed!... Hoe kon dat nu?... Die plek kwam dichterbij... het waren twee plekken... de een, de voorste, wit als sneeuw... die daarachter, wat matter,... als zilver... Toverde de zon op de rivier?

Beatrix knipperde met de ogen. Droomde ze? Was dan de werkelijkheid niet overal grauw? Dit... dit... was dit om heus te geloven?... Het waren geen lichtplekken. Daar zwom een zwaan! In blanke pracht gleed hij over het water, en een bootje volgde, zilverwit. Daar stond rechtop een man in, een ridder.

Beatrix sloeg de vingers aan de mond, in verbazing; haar ogen hielden het vreemde vaartuigje vast en de man die daarin stond. Ze kreunde zacht, maar dat hoorden haar oren niet.

"Ridder!" fluisterde ze. "Ridder!"

Lees volgende week verder hoe dit afloopt.





Moppenhoek

kannibaal
In het oerwoud lopen twee kannibalen. Ze komen aan een hangbrug, die er wat gevaarlijk uitziet. De ene kanibaal, een man, zegt heel galant tegen zijn vrouwelijke gezel: "Mag ik u een arm aanbieden?" Waarop de Vrouw zegt: "Nee dank u, ik heb al gegeten".

Leraar
Leraar aan leerling: "Ken jij Frans?" "Ja, meneer, Frans is mijn oom." "Nee, dat bedoel ik niet, spreek jij Frans?" "Ja, meneer, elke zondag wanneer hij bij ons op bezoek komt." "Nee, dat bedoel ik ook niet, versta jij Frans?" "Ja, meneer, maar dan moet hij wel Nederlands praten."

ketting
Jantje Zegt tegen zijn moeder: "De Burgermeester was vandaag op school." Moeder vraagt: "En had hij zijn ketting om?" Jantje: "Nee hoor, hij liep gewoon los vandaag."





mogelijk gemaakt door Chanii


Wit is aan zet en wint.




De oplossing van vorige week is als volgt:
1. Ta4 Ke7
2. Ta7+ Kd6
3. Ta8 Dxa8
Nu is er een patstelling op het bord verschenen met remise als gevolg.

bassjunk


<<< vorige Weekblad Archief